NB250307 STC (2)

Opinie van een docent: Samen kunnen we de afname in maritiem technische studenten aanpakken

Human capital 6 maart 2025

Het aantal scholieren dat voor een technische toekomst kiest, loopt terug. Dat geldt niet in de minste plaats voor de maritiem technische opleidingen. In Rotterdam, dé havenstad van Nederland, staat het STC. Met uitzicht op de Nieuwe Maas worden jongeren hier voorbereid op een toekomst in bijvoorbeeld de scheepvaart, procestechniek of havenindustrie. Albert-Jan Heupers staat hier voor de klas. Als docent Maritieme Techniek houdt de terugloop aan studenten hem bezig.

“Bedrijven hebben mensen nodig”, begint Albert-Jan. “Die mensen komen bij ons vandaan. Maar wij hebben dan ook wel de toestroom aan studenten nodig.” En die is tegenwoordig lastiger te vinden dan vroeger. “Als je een vader of buurman hebt die in de scheepsbouw zit, dan weet je wat het is. Maar heel veel jongeren weten überhaupt niet dat het bestaat. Op het vmbo kiezen scholieren al in de tweede klas een profiel. Dan zijn ze 13 of 14. Dán moeten ze al weten dat de techniek leuk is.”

Albert-Jan stelt zichzelf, en de rest van de sector, de vraag: ‘Hoe maken we onze mooie sector bekender en aantrekkelijker?’ Om zich heen ziet hij dat ook bedrijven op zoek zijn naar het antwoord op deze vraag. “Iedereen is hard bezig om het gaande te krijgen, om het zo te zeggen. En zelf ben ik ook meer van het niet te veel overleggen, maar gewoon starten. Actie levert wat op. Maar misschien zouden er wat meer  acties samen moeten zijn. Want iedereen wil vooruit. En iedereen werkt hard. Maar als iedereen heel hard langs elkaar heen werkt, werkt het dan uiteindelijk wel?”

De nieuwe generatie

In het gebouw aan de Lloydkade kun je op ieder niveau studeren. Van vmbo tot aan masters, er is voor iedereen een passende opleiding. Dit betekent dat studenten binnen dezelfde locatie verder kunnen leren. “Sommige mbo- en hbo-studenten willen zo snel mogelijk richting het werkleven. Afleiding afronden en door. Anderen voelen zich op hun 21ste echt nog te jong om te starten met werken. Die kiezen ervoor om door te leren.” Daarom is het belangrijk om op verschillende niveaus opleidingen aan te bieden. Albert-Jan: “Er speelt ook steeds vaker de gedachte: ‘Ik moet nog zolang werken, dan kan ik net zo goed nog even doorleren en wat later beginnen’.” Hij ziet sowieso een generatieverschil: “Dat begint al als ik mezelf vergelijk met oudere collega’s. En dat trekt zich nog verder door in de jongens en meisjes die hier studeren.”

Dat veranderende sentiment tussen generaties is iets waarin het bedrijfsleven soms nog achterloopt, merkt Albert-Jan. “De vacatures sluiten niet altijd aan op de doelgroep. Het bedrijfsleven heeft, logischerwijs, de veranderingen in studenten pas later in de gaten dan wij als opleiding. Daarbij is het een sector waarin je veel voor jezelf op moet komen als je verder wilt groeien.”

De docent benadrukt ook de sterke baanzekerheid van de sector. “Dat is heel fijn. Alleen is dat te ver weg voor de starters, of zelfs de studiekiezers. Zij willen nu goede vooruitzichten, niet over twintig jaar.”

Beperkt budget, beperkte kansen

“Technisch onderwijs is duur onderwijs. Maar het geld raakt op. We hebben hele goede banden met bedrijven en organisaties in de buurt. Dat is heel fijn. Er zijn enorm veel mensen uit de sector die hier gastcolleges geven. En de studenten vinden dat heel leuk. We kunnen gebruik maken van faciliteiten van de scouting, van werven, hierdoor kunnen we onze studenten net meer bieden dan anders.” Tegelijkertijd ziet Albert-Jan de terughoudendheid van de sector. “Zoals in iedere sector zijn er onderlinge banden en is er concurrentie. Dit betekent dat het soms een puzzel is. We mogen van bepaalde faciliteiten alleen gebruik maken als we ook hun materialen gebruiken. Dat is voor een opleiding als de onze niet altijd mogelijk. Er is nu bijvoorbeeld een student die een schip ontwikkeld heeft. Maar om het te laten varen, moet het van aluminium gebouwd worden. Als je dan net een afspraak hebt met een partij de alles van staal doet, wordt dat een lastige situatie.” Albert-Jan bekijkt de situatie vanuit het oogpunt van zijn studenten. “Er is een risico dat kansen voor studenten worden laten liggen als bedrijven heel strak hun eigen dingen willen bewaken.”

De eerste stap 

Albert-Jan wil duidelijk maken dat er ook een hoop dingen goed gaan. “We hebben hier een super actieve studievereniging. Die organiseren onder andere ieder jaar een symposium. Hier is ook altijd een bedrijvenmarkt. Dat is erg geliefd onder bedrijven, dit jaar waren er 17 bedrijven aanwezig. En dan komen ze ook niet met één vertegenwoordiger, maar vaak met drie. Bedrijven betalen zelfs een klein bedrag om hier aanwezig te zijn. Ze gaan in gesprek met de studenten. Dit is voor de studenten heel waardevol.” 

Veel van het initiatief om de studenten inzicht te laten krijgen in het bedrijfsleven komt neer op de docenten. “Er worden vanuit bedrijven kosten noch moeite bespaard als we vragen of we ergens bij mogen zijn. Alleen moet het regelmatig wel vanuit ons [uitvoerende kant, docenten] komen. Studenten worden lang niet altijd automatisch op de hoogte gehouden. Als docenten proberen we dit aan te kaarten. Vervolgens krijgen we altijd vrijkaarten en zijn we erg welkom. Maar het kost me een hoop tijd en energie. En die is beperkt, want ik moet ook lesgeven.”


Een lange adem

Tijdens dat lesgeven proberen Albert-Jan en zijn collega’s studenten een kritische blik mee te geven. “We willen graag dat ze leren om vragen te stellen. Waarom gebeuren dingen zoals ze gebeuren?” Die kritische blik gebruiken de docenten zelf ook. “Het is pas sinds een paar jaar dat we de teruglopende instroom aan studenten als collectief probleem zien. Een jaar of tien geleden ging het in de scheepsbouw ook niet zo goed. Er waren geen mensen nodig. Sindsdien zit het in een vlucht en het blijft groeien.” Albert-Jan legt uit waarom ‘een paar jaar’ niet genoeg tijd is om het probleem op te lossen. “Het is een lange adem. Studenten gaan op zijn vroegst op hun 21e het werkveld in. Maar ze beginnen al met kiezen op hun dertiende. Dan moet er een vakkenpakket gekozen worden. Het liefst met natuurkunde en wiskunde B. Anders ga je het hier later heel erg lastig hebben. Dus waar we naar op zoek moeten, is een antwoord op de vraag: ‘Wat zoekt een 13-jarige?’. En dat besef begint nu pas te komen. Dat is een hele lastige vraag. Ook omdat het nog meer gaat om: ‘Wat wil een 13-jarige straks als hij of zij 23 is?’. En daar kan ik nu ook geen antwoord op geven. Maar ik denk dat we daar samen, opleidingen en bedrijfsleven, wel goed uit kunnen komen.” 

Volgens Albert-Jan is een belangrijke stap in dit proces het faciliteren van échte gesprekken tussen bedrijven en studenten. Op evenementen zoals de bedrijvenmarkt van de studievereniging en open dagen die de werven organiseren beginnen die gesprekken te komen. 

“Er zijn zoveel goede initiatieven dat ik me geen grote zorgen maak om de toekomst. Het wordt ondertussen wel tijd om keuzes te gaan maken en meer samen te gaan werken. We moeten het water helder krijgen om de beste ideeën eruit te kunnen halen.” 

Op 14 maart komt de eerste uitgave van Maritiem!, het vernieuwde blad van NMT-IRO uit. Het thema van deze editie is 'onderwijs'. Wil je Maritiem! voortaan ook ontvangen? Abonneer je dan gratis hier